Recent is er in Europa een medicijn goedgekeurd die bij een deel van de patiënten de achteruitgang bij de ziekte van Alzheimer kan vertragen. Helaas is er wel een risico op bijwerkingen die in enkele gevallen gevaarlijk kunnen zijn. Hoewel er al bepaalde risicofactoren bekend zijn die de kans op bijwerkingen verhogen of verlagen, zou het handig zijn als we op basis van zogenoemde ‘biomarkers’ kunnen voorspellen wie het medicijn veilig kan nemen en wie niet, of wie extra controles nodig heeft. Dit brengt ons een stapje dichter bij een gepersonaliseerde behandeling tegen alzheimer.
Hoe identificeer je een biomarker?
In dit onderzoek hebben de onderzoekers in het hersenvocht van ongeveer 150 alzheimer patiënten gekeken. Hierbij keken ze welke eiwitten samenhangen met drie verschillende risicofactoren voor het ontwikkelen van bijwerkingen voor de nieuwe alzheimermedicatie. Ze keken met name naar het effect op het hersenvocht bij een combinatie van risicofactoren, omdat ze vermoedden dat ze daarmee het hoogste risico imiteren. Ze vonden dat de waarden van twee eiwitten samenhingen met het verhoogde risico, namelijk verhoogde waarden van CHIT1 en relatief lage waarden van DDAH1.
Waarom willen we nog een biomarker?
CHIT1 en DDAH1 kunnen we al betrouwbaar meten op het lab met testen die lijken op de testen uit de routine zorg. Daarnaast wordt in gespecialiseerde centra waar de nieuwe behandelingen kunnen worden toegepast, vaak hersenvocht afgenomen Dit betekent dat latere toepassing in de praktijk haalbaar is. De huidige risicofactoren zijn meetbaar via een MRI, een genetische bepaling of ook in het hersenvocht. Artsen hebben echter meer handvaten nodig om het risico op bijwerkingen beter in kaart te kunnen brengen en begrijpen. Vervolgonderzoek kan nu de toegevoegde waarde van de nieuwe markers aantonen.
Samen naar de toekomst
Om de betrouwbaarheid van onze bevindingen te vergroten, hebben we ook gekeken of we deze konden herproduceren. Hiervoor hebben we samen gewerkt met een onderzoeksgroep uit Spanje. Ook in die patiënten groep zagen we dat CHIT1 en DDAH1 waarden samenhingen met het verhoogde risico. Als volgende stap is het belangrijk om patiënten te onderzoeken die de medicatie krijgen. Dan kunnen we echt goed bepalen hoe de biomarkers kunnen worden ingezet. In Nederland zijn er nog geen patiënten behandeld, daarom willen we in deze vervolgstap graag samenwerken met andere onderzoeksgroepen wereldwijd waar ze al verder zijn met de toepassing van deze behandeling. Zo’n brede samenwerking maakt de resultaten alleen maar sterker.
Lees hier meer over dit onderzoek.